We ruilden plechtig de ringen;
ik hoorde mij trouw beloven.
Gij waart mij reeds vreemdelinge,
toen we langzaam de kerk uitschoven.
Al geloofde ik het soms even,
als ik in uw armen verstilde,
nooit werd mee uitgedreven
de eenzaamheid, die ik niet wilde
Tweelingen schiepen mijn dromen,
eender als druppelen water.
Geen zal de avond doorkomen:
elk is alleen, vroeger, later…
Eenzaamheid
E