heel in de verte hoor ik
het toeteren van auto’s en
ik denk aan jou tussen
de huizen en pratend of
langs de mensen heenlopend.
Was je maar op dit ship
waar ik alleen ben en
me ongelukkig voel.
Ik zie je lopen in je vuile
broek met het overhemd slordig
eruit; ik zie je ergens voor
een toonbank koffie drinken
waarom ben je niet
bij mij, op een donker ship
en waarom loop je alleen
in de nacht, in de verblinde stad.
Ik zou willen zeggen: pas op
voor de auto’s, kijk uit met oversteken
maar in angst verdrink ik
waarom heb je me toch laten gaan
nu ben ik alleen,
en kijk in de nacht naar
de wind in de golven naar de
witte maan en de matrozen.